Niet alle historici en volkskundigen die zich met het verschijnsel
carnaval of vastenavond bezig houden delen dezelfde mening omtrent de
oorsprong ervan.
Sommigen blijven er bij dat het feest niet ontstaan is voor het jaar
1000, doch daarentegen zijn wortels vindt in het christendom. Het
ontstaan van de uitdrukkingen carnaval en vastenavond zijn daarvoor het
voornaamste argument. Daarenboven vinden zij dat er onvoldoende
bewijzen zijn die een link leggen of een relatie aantonen met de
tradities uit de vroegere tijden.
Anderen gaan er dan weer vanuit dat het toch niet “toevallig” kan zijn
dat in de loop der eeuwen steeds weer dezelfde feesten omstreeks
dezelfde tijd van het jaar terug te vinden zijn.
Maar goed, je mag er zeker van zijn dat de echte hedendaagse
carnavalist, eigenlijk weinig of geen interesse heeft omtrent de
precieze oorsprong van het carnaval.
Waar het om gaat is dat carnaval ons de gelegenheid biedt om éénmaal
per jaar een beetje “anders” te zijn. Precies deze redenering zet er
ons dan ook toe aan te beweren dat carnaval net zolang als de mens
bestaat.
Feit is dat carnaval vanuit zijn oervorm wel altijd in verband heeft
gestaan met een “feest”, waarin het sterven en herrijzen van de natuur
bij het begin van het jaar in een groot magisch of religieus spel wordt
nagebootst, in de hoop dat de lente weer spoedig zal aanbreken. Gedaan
met de donkere winter vol boze geesten. De tijd om zich klaar te maken
voor een nieuwe vruchtbare periode is aangebroken; het
vruchtbaarheidsritueel waarbij leven en sterven elkaar in een
natuurlijk ritme opvolgen. Hieruit is ongetwijfeld ook de feestcyclus
ontstaan die aanvang neemt op 11 november (precies 40 dagen voor
Kerstmis), te vroegste eindigt op 1 februari en , nooit later zal
vallen dan 7 maart.
Opmerkelijk is alvast het feit dat zowel in het Babylonische
Sacaeafeest (Marduk), als bij de Griekse Anthesteria (Dionysus), als in
de Romeinse Satrunaliën, Liberaliën, Hilariën,… als in de Germaanse
Nerthuscultus steeds een bepaalde overeenkomst is terug te vinden.
{mospagebreak}
Men organiseerde namelijk satire- en spotfeesten waarbij men
hoofdzakelijk de geesten dankte of smeekte om een rijke en vruchtbare
oogst.
Een verschijnsel dat gemakkelijk te verklaren is door het feit dat de
primitieve volkeren erg afhankelijk en verbonden waren met de
natuurelementen.
Deze feestviering is trouwens terug te vinden bij alle lagen van de
bevolking, dus zowel bij de minst ontwikkelde als bij de meest
hoogstaande volkeren. Het standenverschil werd even opgeheven, zodat
elkeen zowel slaaf, als dienaar samen met de koning op voet van
gelijkheid kon deelnemen aan het feestgebeuren. Een feestgebeuren dat
trouwens ook steeds gepaard is gegaan met redevoeringen en rijkelijk
gevulde feesttafels. Redevoeringen tijdens dewelke “de waarheid” kon
gezegd worden in aanwezigheid van de koning. Allemaal kenmerken die nu
nog steeds, onder nagenoeg dezelfde vorm terug te vinden zijn bij onze
carnavalszittingen.
Men mag dus aannemen dat deze feestelijkheden die door de Romeinen in
onze streken gehouden werden, de schakel zijn tussen de primitieve
lentefeesten en onze hedendaagse Rijnlandse carnavalsviering. Alhoewel,
ook onze eigen volkeren met name de Germanen, de Galliërs als de Kelten
kenden reeds verwante gebruiken die met de zonnewende en de
vruchtbaarheid te maken hadden.
De Germanen vierden in het Julfeest de geboorte van de zon. Centraal
stond daarin de vruchtbaarheidsgodin Nerthus. Het beeld van de god Frey
werd op een schip op wielen begeleid door een vrolijke stoet personen
in diervermomming, en mannen gehuld in vrouwenkleren. Aan boord van het
schip vond het huwelijk plaats tussen de god Frey en een priesteres.
{mospagebreak}
Bij de Kelten stond alles in het teken van het Samhein-feest, tijdens
dewelke men brandende wielen van de berghellingen liet rollen. Men
probeerde blijkbaar op die wijze symbolisch de zon in de akker te
begraven en aldus de vruchtbaarheid veilig te stellen. Een gebruik dat
nu nog steeds op sommige plaatsen in Duitsland terug te vinden is.
Naarmate de greep van het christendom op de Europese samenleving
sterker werd, probeerde het steeds nadrukkelijker de talrijke restanten
van de Bacchanalia, Lupercalia en Saturnalia alsmede daarmee
corresponderende inheemse gebruiken te onderdrukken.
Aan de lopende band werd tijdens synodes en concilies gepoogd om orde
op zaken te stellen. Het waren de uitspraken van Ceasarius van Arles
(470-542) die omstreeks het jaar 500 in zijn preken tegen deze heidense
gebruiken van leer trok, en die de bouwstenen gevormd lijken te hebben
voor de Indiculus superstitionum et paganiarum (kleine index van
bijgelovige en heidense gebruiken), opgesteld door de synode van
Leptines in 742 (Leptines ligt bij Binche in België) waarin o.a.
stelling werd genomen tegen de “Spurcalibus en februario”. Uit dezelfde
periode stamt ook de zin : “Diegene die in februari door allerlei
minder eerbare handelingen de winter probeert uit te drijven is geen
Christen maar een heiden”.
De biechtboeken rond het jaar 800 bevatten steeds de vraag of men zich
tijdens de feesten in januari en februari als dier of oud wijf had
verkleed. Daarop stond een niet geringe penitentie.
Geleidelijk aan begon het kerkelijk gezag evenwel in te zien dat door
allerlei zaken te verbieden men eigenlijk niet tot het gewenste
resultaat kwam, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot een zekere
christianisering, door de feesten een plaats te geven in de liturgie en
het kerkelijk jaar.
Deze koerswending kreeg duidelijk gestalte toen bij synode van
Benevento (in 1091) het begin van de vasten definitief werd vastgesteld
op de dag welke we sinds die synode aswoensdag noemen.
{mospagebreak}
De duur van de vasten was na eeuwen van strijd al tijdens het concilie
van Nicea op 40 effectieve vastendagen vastgesteld. Zo zien we dan, dat
het carnaval, of beter gezegd vastenavond, na door het christendom
officieel geaccepteerd te zijn, gevolgd werd door de vasten (de tijd
van boetedoening en versterving) te beginnen op aswoensdag.
Het is ook vanaf dat moment dat het woord carnaval, vanuit
verschillende betekenissen, doch steeds binnen zowat dezelfde context,
gestalte begint te krijgen. Voor meer details verwijzen wij naar één
van de voorgaande rubrieken “Benaming”.
Binnen het keurslijf van de kerkelijke liturgie kregen de oude
gebruiken het karakter mee van wat men later de Narrenfeesten (Fêtes
des Fous of Ezelsfeesten) zou gaan noemen. De centrale rollen werden
daarin notabene in den beginne vervuld door de geestelijken die slechts
de lagere wijdingen hadden ontvangen: de subdiakens. Geestelijken die
evenwel in heel wat gevallen analfabeet waren en als hoofdberoep gewoon
bakker of slager waren.
Tijdens het feest kwamen zij echter op de eerste plaats, en speelden
dan de rol van zottenbisschop of Ezelspaus. Ook hier dus de omgekeerde
wereld.
Ezelfsfeesten
In 1445 kwam er evenwel vanuit de kerk een forse aanval tegen dit
feest. De theologen van Parijs vonden dat het stilaan welletjes was
geworden en vaardigden een aantal verbodsbepalingen uit en stelden een
brief op, waarin o.a. het volgende staat : “De priesters dragen maskers
tijdens de mis, ze dansen in het koor verkleed als vrouwen, koppelaars
of speellieden, en zingen schandelijke liederen. Op het altaar eten ze
zwarte pudding en vette worsten, terwijl de celebrant, waarschijnlijk
op zijn manier, bezig is. De dobbelstenen rollen en de wierook wordt
gestookt van oude schoenzolen. Ook rennen en springen ze door de kerk.
En dan gaan ze naar buiten in hun vermommingen. Met karren en met
wagens trekken ze door de stad en geven schaamteloze voorstellingen,
waarmee ze de lachlust van het publiek opwekken, dat ook verder
uitgedaagd wordt met smerige liedjes en obscene gebaren”.
De theologen besluiten hun brief met de vermelding dat ze het ergste nog niet willen noemen.
De rol van de lagere geestelijken wordt echter geleidelijk overgenomen
door leken. Hetgeen overigens niet wil zeggen dat daardoor geen sprake
meer was van vastenavond- of zottenbisschoppen, ezelspausen en
-bisschoppen. Alleen de leken vervulden vanaf dan de rollen van
kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders, die ze belachelijk maakten. Pas
later ontwikkelde zich in de narrengezelschappen een werkelijke
titulatuur en heette de aanvoerder Prins, Koning, of iets dergelijks.
Zo was er bijvoorbeeld in Gent reeds in 1535 sprake van een Ezelskoning
en zo waar een Ezelsmevrouw. De narrenfeesten waren in Vlaanderen en
Nederland trouwens zeer verbreid.
Later zien we dat de feesten van deze narrengezelschappen overgenomen
worden door stedelijke verenigingen, zoals de Rederijkers en de Gilden.
In het Brusselse was het bijvoorbeeld de Rederijkerskamer, dien in 1551
een groot Zottenfeest organiseerde. Het werden jaar na jaar kostbaarder
feesten ; zo kostbaar zelfs dat kandidaat-koningen niet zelden de stad
ontvluchten om toch maar niet gekozen te worden. Steden verhoogden
zelfs hun belastingen om de zeer uitgebreide feesten te kunnen
financieren.
De reformatie en de contrareformatie, die een ingrijpende scheuring
in het christendom veroorzaakten, zijn er de aanleiding toe dat het
feestgewoel snel zal temperen.
Wat betekent nu de Reformatie voor het carnaval?
Kernelement in de leer van Luther was dat men niet door eigen
verdiensten zalig kon worden, doch slechts door uitverkiezing. Goede
werken hadden zodoende geen betekenis ter bevordering van de eigen
eeuwige zaligheid.
Dit betekende dat ook het verschijnsel vasten werd ondergaven en
afgeschaft, waardoor ook de basis voor de vastenavondviering was komen
weg te vallen, of m.a.w. de vastenavondviering kon niet meer gebruikt
worden als alibi voor de komende vastenperiode.
Vastenavond en de vasten waren immers aan elkaar gekoppeld, zo sterk
zelfs dat men later in protestantse kringen vond dat de katholieken het
met God op een akkoordje hadden gegooid door van de vastenavond een
soort afscheidsfuif te maken die de 40 dagen van ontbering voorafging.
Ook de invloed van Calvijn, de grote reformator uit Genève, was niet te
onderschatten, en zelfs negatiever dan deze van Luther. Arbeidszin werd
hoog aangeslagen terwijl een enigszins royale levensstijl al snel als
verspilling werd aanzien. Het regende dan ook spoedig
verbodsbepalingen, zelfs in die mate dat omstreeks de 17de eeuw op
bepaalde plaatsen de vastenavondviering zondermeer verboden was.
De contrareformatoren deden daar nog een schepje bovenop en stelden
alles in het werk om deze feesten nog verder te verbannen. “Fasznacht
houden dat is niets christelijk maar iets heidens, niets menselijks
maar iets duivels” zo beweerde een van de contrareformatoren, met name
Ignatius Ertl. Waaraan heeft de Fasznacht zijn naam anders ontleend dan
aan vat (Fasz) geledigd in de duistere nacht.
Het is een feit dat de vastenavondgebruiken vanaf een zeker moment
sterk begonnen te verwateren of zelfs volledig uitstierven. Dit
gebeurde zowel in die landen en streken waar de Reformatie succesvol
wortel schoot, alsook in landen als Frankrijk, Italië en Spanje die
vrijwel homegeen katholiek bleven.
Heeft de factor godsdienst dan toch een rol gespeeld ? Wel ja. Waar
immers handhaafde zich dit volksfeest, of beter waar herstelde het
zich, of nog beter, waar ontwikkelde het zich tot een vroeger niet
bereikt niveau? Als men de carnavalskaart van Europa bekijkt, komt men
tot de vaststelling dat zulks het geval is in die gebieden waar de
socio-religieuze fronten tegen elkaar aanleunen, en wel aan de
katholieke zijde van het front. In Nederland situeert zich dat beneden
de grote rivieren, in Duitsland langs de Rijn.
Het is dan ook in deze contreien, namelijk het katholiek gedeelte van
Europa dat het vastenavondvuur als een veenbrand ondergronds is blijven
verder smeulen, om uiteindelijk begin de 19de eeuw opnieuw vlam te
schieten.
Met de comeback van het carnaval (we spreken dus nu niet meer van
vastenavond) moet er inderdaad gewacht worden tot het jaar 1823. Het is
in de stad Keulen, de stad die inmiddels kan terugblikken op een oude
vastenavondtraditie, dat in 1822 enkele notabelen de koppen bij elkaar
staken om carnaval te organiseren. Het carnaval was immers sinds het
vertrek van de Franse bezettingslegers uit het Rijnland op 14 januari
1814 weer stilaan opgelaaid.
In 1823 werd meteen een majestueuze optocht met Held Carnaval (hetgeen
later Prins Carnaval zal worden) tronend op een pronkwagen
georganiseerd.
En het vervolg van het verhaal, wel dat is niet meer of minder dan het
carnaval dat wij vandaag kennen, ondergaan en beleven. Hopelijk nog
heel lang !
[bron: FEN Vlaanderen]
Comments RSS Feed